De voorbereidingen voor de Wase Ultra waren, laten we zeggen, niet bepaald ideaal.
Na twee wedstrijden had ik even wat gas teruggenomen, daarna een marathon gelopen, en toen moest het alweer rustig aan — want deze ultra kwam eraan. Alsof dat nog niet genoeg was, kwamen daar een paar drukke werkweken bovenop, en kreeg ik deze week ook nog een griep én de pneumokokkenprik. Niet bepaald het recept voor een topvorm.
Toch had ik er zin in. Veel zin zelfs. De Wase Ultra klonk als een prachtig avontuur: een mix van verhard en onverhard, en bovendien weer eens een ultra in België. Dat kon ik niet laten schieten.
Zaterdag alles klaargezet: schoenen, gels, tas, kleding — het bekende pre-race ritueel.
Zondagochtend vroeg eruit, want Maaike moest ook gaan werken..
Ik zat aan mijn bord havermout toen de telefoon ging. Jan. Helaas ziek geworden, dus ik moest alleen op pad..
Heel even twijfelde ik. Zou ik niet gewoon een lange duurloop in de buurt doen? Maar deze wedstrijd leek me te mooi om zomaar op te geven. Dus stapte ik in de auto, richting Sinaai.
Zoals altijd was ik ruim op tijd. Het was koud, dus ik besloot vlak voor de start nog even naar binnen te gaan om wat op te warmen. Daar kwam ik Leonie nog tegen — even gezellig gekletst — maar verder geen bekende gezichten. Om negen uur klonk het startschot. De eerste meters voelden stroef, maar dat zal de leeftijd zijn gok ik. Al snel kreeg ik het warm, en vond ik mijn ritme.

De eerste kilometers waren verhard, en ik had de gok genomen om mijn nieuwe Hoka’s aan te trekken. Dat voelde wat vreemd, maar de kilometertijden zagen er goed uit.
Na een paar kilometer begon de pijn echter op te spelen: een zeurende, drukkende pijn van mijn blaas tot aan mijn ribben. Geen echte krampen, maar wel erg ongemakkelijk. En natuurlijk — toen het écht dringend werd, was er nergens bos te bekennen.
Een eindeloos stuk langs het water, een open veld, een dijk, bebouwde kom… alles behalve dekking.
Toen ik eindelijk een geschikte plek vond, was de opluchting groot. Daarna ging het iets beter, al bleef de pijn met vlagen terugkomen. Ik durfde geen koud water meer te drinken en nam pas bij 20 kilometer mijn eerste gel. Daarna nog twee keer de bosjes in, maar mijn buik bleef protesteren. Zelf het startnummer tegen mijn buik deed pijn, dus op een gegeven moment dat maat aan de achterkant gehangen. Wat het leed wel wat verzachtte, was het parcours zelf. Afwisselend, goed georganiseerd, en om de zes kilometer een verzorgingspost. Soms mooie single tracks, af en toe wat modder, en een stevige wind — van voren én van achteren. Dit was echt een leuke route.
Halverwege kwamen de lopers van de 10 EM en de halve marathon erbij. Op de smallere stukken was dat soms wat frustrerend — je kunt niet inhalen, je ritme breekt. Maar er zat ook een voordeel aan: je kon je weer opladen, en het gaf dan weer wat nieuwe energie en afleiding.
Al vrij snel wist ik dat de hele ultra er vandaag niet in zou zitten. Mijn lijf gaf duidelijke signalen: “Vandaag even niet.” Dus bij de marathonafstand vond ik het mooi geweest. Ik leverde mijn nummer in, dronk een paar bekers chocomel, trok een droog shirt aan en stapte de auto in, terug op weg naar huis.
Soms moet je accepteren op zo’n dag dat het lichaam z’n grenzen aangeeft, dat stoppen de beste optie is. Dus… ik moet nog een keer terug voor de échte ultra — maar dan fit, en samen met Jan. Want het is echt een mooie en perfect georganiseerde wedstrijd!
